Metropolis M: Maanreizen

ARTICLE – DEC 1999 [Dutch only]

Maanreizen

door Nina Folkersma
gepubliceerd in Metropolis M, no. 6, 1999

Geboren in het jaar dat de mens voor het eerst op de maan landde, vierde ik mijn dertigste verjaardag in het jaar 1999. Als ik me goed herinner kreeg ik toen de nieuwste roman van Salman Rushdie cadeau, De Grond Onder Haar Voeten. Onlangs herlas ik dit boek en ik verbaasde me over de profetische blik van de schrijver. Rushdie heeft het over de botsing van twee werkelijkheden en over de scheuringen die dit in ons wereldbeeld kan veroorzaken. Hij verhaalt over het overschrijden van grenzen, over de begoocheling van de reis en de fantasie over ’thuis’; thema’s die in mijn ogen zijn visionaire blik verraden. Daar wil ik ook het graag met je over hebben. Over de verschuivingen hier op aarde, die ervoor hebben gezorgd dat de wereld in de afgelopen vijf decennia drastisch is veranderd. En over die andere, ruimtelijke grensoverschrijding, die ons idee van ’thuis’ en ‘gemeenschap’ een nieuwe invulling heeft gegeven.

Als je dit bericht leest, zit je waarschijnlijk al ergens tussen de sterren. Nog een paar uur in die shuttle en dan zal je, net als die tienduizenden die je zijn voorgegaan, de aarde zien opkomen boven de grote maankraters. Een beeld dat mijn generatie alleen nog maar kende uit de filmklassieker 2001 A Space Odyssey. Voordat de mens er voet op had gezet of er ook maar een satelliet in de buurt was geweest, had Stanley Kubrick al laten zien hoe onze blauwwitte planeet er vanaf de maan uitziet. Maar wie had ooit kunnen vermoeden dat de reële, fysieke ervaring van dit beeld zo’n fundamentele verandering in ons denken teweeg zou brengen. Toch is het zo. Sinds er dagelijks shuttles vol toeristen naar de maan vertrekken om aan den lijve te ondervinden wat het betekent om de binding met de aarde tijdelijk los te laten, en om die vervolgens met overweldigende kracht te hervinden – sinds die tijd heeft ons wereldbeeld er een dimensie bij gekregen. De Nederlandse schrijver Multatuli (1820-1887) zei het al: ‘Vanaf de maan gezien is iedereen even groot’. We moeten blijkbaar eerst de grond onder onze voeten verliezen om te beseffen dat wij een gemeenschappelijk bodem hebben.

Sun. Earth. Moon

Voor Neil Armstrong, de Apollo-astronaut die als eerste de maan betrad, was dat heel anders. Omdat het in zijn tijd nog zo’n volstrekt unieke ervaring was, die met niemand te delen viel, kon Armstrong zich na terugkomst niet meer hechten aan de wereld om hem heen. Hij kon niet meer ‘aarden’ en bewoog zich alsof hij nog steeds gewichtloos door het luchtledige zweefde. Ik denk dat dit gevoel van onthecht-zijn, dit Neil Armstong Syndroom zoals het sindsdien ook wel genoemd wordt, grote overeenkomsten vertoonde met de staat waarin veel mensen in mijn tijd zich bevonden. De laatste decennia van de vorige eeuw kenmerkten zich door iets dat ik maar even samenvat als ‘hypermobiliteit’. De enorme snelheid waarmee we ons, zowel in tijd als ruimte, konden verplaatsen, de mogelijkheid om, simultaan en in real time, te communiceren met mensen over de hele wereld … al deze ontwikkelingen leidden tot een gevoel van ‘plaatsloosheid’. Het gevoel dat de waarachtigheid van een ervaring niet langer samenviel met de plek waar deze plaatsvond.

Die hypermobiliteit betrof overigens niet alleen de verspreiding van informatie, goederen en kapitaal, maar ook, en vooral, de mondiale verschuivingen van hele volkeren en culturen. Wereldwijd waren er in 1999 meer dan twintig miljoen mensen op de vlucht. Een migratie-explosie die vooral gekarakteriseerd werd als een massale beweging van wat eens de Derde Wereld werd genoemd naar de zogenaamde Eerste Wereld. Geconfronteerd met het verlies van hun wortels bewogen velen zich een tijdlang in een soort tussenwereld. Hun gevoel van ‘behoren bij’ was letterlijk ont-heemd, losgeraakt van haar geografische bedding. In het intellectuele debat van die tijd was het idee van ‘reizen’, als letterlijke en denkbeeldige verplaatsing in tijd en ruimte, dan ook zeer populair. In de jaren ’80 werd het ‘nomadische’ veelvuldig als metafoor gebruikt, enkele jaren later deden vooral de ’trans’-begrippen het erg goed: transnationaal, transcultureel, transit, en ga zo maar .

Terugblikkend denk ik dat deze trans-begrippen niet alleen waardevol waren voor het op losse schroeven zetten van een aantal vastgeroeste definities, zoals ‘nationale identiteit’, ‘etniciteit’ en ‘authenticiteit’, maar ook dat ze heel goed samenvatten in welke stadium het denken over multiculturele veranderingen zich op dat moment bevond: een overgangsfase. Ondanks voortdurend pogingen om er uit los te breken en te morrelen aan haar strakke kaders, werd ons hele denken en doen toen nog sterk bepaald en begrensd door ons eigen, Eurocentrische denkraam. Alleen al het vocabulaire verraade hoezeer we onszelf steeds als norm hanteerden. En hoe we heimelijk van uitgingen dat de dominante positie die onze Euro-Amerikaanse cultuur toen innam, in de toekomst ongewijzigd zou blijven. Het meest levendig staan mij natuurlijk de discussies voor ogen die gingen over de veranderingen in de kunst. Ook daar was de diaspora al een tijdje bezig om de kaart van kunstwereld te veranderen. Dit leverde inderdaad een groeiend internationaal bewustzijn op onder critici en curatoren, en kunstpodia die lange tijd bastions van westerse exclusiviteit waren, begonnen zich ook open te stellen voor kunstenaars uit andere delen van de wereld. Maar tegelijkertijd was dat nieuwe mondiale bewustzijn soms heel bedrieglijk. Ik zal je een voorbeeld geven: begin jaren ’90 werden er door de westerse kunstwereld ineens een aantal zogenaamd ‘vergeten’ ‘niet-westerse’ kunstenaars herontdekt; kunstenaars als Hélio Oiticica en Lygia Clark uit Brazilië of Seydou Keïta en Malick Sidibé uit Mali. Op zich was deze herwaarderingstrend natuurlijk een goede zaak, en het valt ook niet te betwijfelen dat het een impuls gaf aan een breder historisch besef en aan het (zelf)bewustzijn van een generatie jonge kunstenaars. Maar het maakte ook pijnlijk duidelijk hoe blind wij vaak nog waren. Toen in 1998 het werk van Keïta op de cover van het invloedrijke Amerikaanse kunstblad Artforum verscheen, rees bijvoorbeeld de vraag waarom deze kunstenaar nu ineens, na zoveel jaren, werd opgenomen in de kunstwereld? Men ging blindelings voorbij aan het feit dat Keïta in zijn eigen land al bijna veertig jaar de covers haalde en dus allang de erkenning had gekregen die hem toekwam. De vertraagde erkenning door het Westen toonde alleen maar aan hoe beperkt haar opvatting was van wat zij onder de kunstwereld verstond.

Malick Sidibé – Jeune homme, pattes d’elephant, avec sacoche et montre (1977)

Zoals ik al zei, kijk ik vooral terug op die periode als een overgangssituatie, met aan de ene kant spannende nieuwe ontwikkelingen en inzichten, en aan de ander kant nog vele remmende krachten, en vele ergernissen. Ik stoorde me vooral aan die mensen die ‘multiculturaliteit’ op een eenzijdige manier benaderden, als een soort eenrichtingsverkeer. Er heerste met name vooral de vrees dat wereld totaal zou ‘verwesteren’, dat er overal dezelfde uniforme cultuur zou ontstaan en dat er straks niets ‘authentieks’ meer te vinden zou zijn in India of Indonesië. Hoe terecht ook dat de hegemonie van het Westen werd geproblematiseerd, naar mijn gevoel hielden deze discussies een denken-in-tegenstellingen in stand en verzandden ze vaak in benauwd soort cultuurpessimisme. Zelf ben ik toch wat optimistischer (of misschien wel utopischer) ingesteld. Het meeste plezier beleefde ik aan die denkers die actuele gebeurtenissen in een historische dimensie plaatsten of die hun voelsprieten uitstaken naar toekomstige ontwikkelingen. Denkers die de wereld lieten zien als een dynamisch geheel van onderling samenhangende verschijnselen, waarin bepaalde veranderingsprocessen zich razendsnel voltrekken, andere traag en geleidelijk verlopen en sommigen dingen nooit veranderen. Zoals die spreker die ik ooit op een symposium hoorde zeggen: in de toekomst zullen we in Bombay mensen op de hoek van de straat tegenkomen met de allernieuwste notebooks op hun knieën, maar ze zoeken daarmee nog steeds je persoonlijke horoscoop voor je op, want alles zal veranderen in India, behalve het geloof in de sterren. Het waren intellectuelen, theoretici en schrijvers zoals deze Anil Ramdas of de eerdergenoemde Salman Rushdie, die door te wijzen op de dynamische aard van culturen, op het feit dat culturen voortdurend allerlei invloeden adapteren, onze ogen openden voor de complexiteit van culturele verstrengelingen. Zij keken dus niet alleen naar de invloed van het Westen op ‘de rest’ van de wereld, maar ook naar hoe oriëntaals of, beter gezegd, hoe hybride onze zogenaamd westerse samenleving eigenlijk was. Door het hele idee van ‘het Westen’ te ontmaskeren als een mythische constructie, legden ze in een klap de willekeur bloot van de gebruikelijk cartografie van culturele identiteiten. Dit maakte de weg vrij voor een alternatieve visie op de wereld – één waarin ‘het Westen’ niet meer onbetwist in het centrum stond.

Als ik kijk naar de wereld van vandaag, anno 2050, dan bepaalt die enigzins utopische (of noem het naieve) instelling nog steeds mijn blik. Natuurlijk zie ik hoe bepaalde dingen verkeerd zijn gegaan, en nog steeds gaan, maar liever probeer ik latent positieve ontwikkelingen te ontdekken, en te zoeken naar die openingen waar verandering kunnen plaatsvinden. Zo zie ik hoe er in Afrika, in navolging van de voorbeelden in Zuidoost Azië en Midden Amerika, een aantal nieuwe, semi-autonome stadstaten zijn ontstaan die zijn uitgegroeid tot belangrijke economische en culturele machtscentra, waardoor het huidige PAN-Afrika weer stevig op de kaart staat. Het continent heeft daarvoor wel lange weg moeten gaan. Getraumatiseerd door een post-koloniale periode van etnische oorlogen, genocides, aids en hongersnoden, waar het Westen overigens haar vuile handen van aftrok, duurde het nog zeker twee generaties voor de Afrikaanse landen hun krachten opnieuw wisten te bundelen. De kentering, die een complete omslag in de gevestigde machtsverhoudinge veroorzaakte, vond plaats begin 21e eeuw, maar was feitelijk natuurlijk voorbereid over een periode van meer dan honderd jaar. Op de bodem die was gelegd door de onafhankelijksbewegingen van de jaren ’60 van de vorige eeuw, onder leiding van figuren als Kwame Nkrumah uit Ghana, Julius Nyerere uit Tanzania en Léopold Senghor uit Senegal, ontstond een nieuw zelfbewustzijn en nieuwe gevoel van solidariteit onder de Afrikaanse bevolking. Met Senghors politieke model van het ‘communalisme’ als uitgangspunt, waarin gemeenschapszin en sociale structuren voorop stonden, werden ideeën ontwikkeld over een eigen, Afrikaanse weg naar het socialisme. Vanuit westers perspectief waren we geneigd de politieke concepties van het Afrikaanse socialisme als te idealistisch te beschouwen. Europeanen konden de ontwikkelingen in Afrika überhaupt vaak niet bevatten omdat ze modernisering nog altijd verwarden met verwestering en ervan uitgingen dat elke samenleving hetzelfde proces moest doormaken als het Westen. Maar de democratiseringsgolf in Afrika sloeg een andere weg in. Ze deed zoals gezegd een beroep op eigen Afrikaanse tradities, en paste deze aan aan de hedendaagse situatie. De van oudsher minder op het autonome individu en meer op collectiviteit gerichte Afrikaanse samenlevingen bleken ook goed aan te sluiten op het 21e eeuwse denken in gemeenschappen en netwerken.

Bodys Isek Kingelez – Ville Fantôme (1996)

Het is tegenwoordig niet langer mogelijk om steden als Abidjan en Dakar, of Kuala Lumpur en Caracas, zoals men dat toentertijd deed, ‘perifeer’ te noemen. De nieuwe metropolissen lijken ook in geen enkel opzicht meer op de steden zoals ik die kende, met een oud stadscentrum en omringende suburbs; het zijn eerder clusteringen van verscheidene urbane zones die via – digitale en automobiele – highways met elkaar verbonden zijn. Het mondiale karakter van deze nieuwe stadstaten ligt niet alleen in de telecommunicatieve infrastructuur, waardoor ze verbonden zijn met wereldwijde netwerken, maar ook in de vele verschillende culturele omgevingen die ze bevat. In dit mondiale grid van stedelijke zones vinden de avontuurlijke, spannende dingen plaats – dit zijn the happening places, zoals jij zou zeggen. Hier definieert de jongste generatie een nieuwe identiteit voor de kunst, die niet meer gemeten kan worden aan het traditionele westerse kunstbegrip. Het dynamische karakter van de stadstaten in deze strook ter hoogte van de evenaar, die door sommige al het ‘Nieuwe Midden’ wordt genoemd, oefenen een enorme aantrekkingskracht uit. Jij en ik zijn dan ook niet de enigen die hun adres in Amsterdam, of in Parijs, Londen of New York, hebben ingewisseld voor een thuis in deze regio. De voormalige wereldsteden in West-Europa en Noord-Amerika hebben hun oude charme verloren en zijn steeds meer aan het veranderen in duistere spooksteden. Recentelijk zijn dan ook de eerste tekenen zichtbaar van een nieuwe volksverhuizing, de andere kant op: een trek van het Oude Westen naar het zogenaamde Nieuwe Midden.

Om nog een laatste keer terug te komen op Salman Rushdie; een van de bekendste en inmiddels ook meest geciteerde passages is die waarin de vader van Ormus Cama zegt: ‘De enigen die het hele beeld zien zijn zij die uit de lijst stappen’. Misschien is dat wel de rode draad van mijn verhaal. Sinds wij, en masse, naar de maan kunnen reizen en die duizelingwekkende ervaring kunnen ondergaan om onze aardbol als een steeds kleiner wordende planeet in het universum te zien zweven; sinds dat moment kunnen wij voor eerst het hele plaatje overzien. En daar gaat het om: manieren vinden om buiten ons eigen kader te treden en de wereld in een ander perspectief te zien – of dat nu is vanaf de maan of op een meer ‘aardse’ manier door ons te verplaatsen op deze globe zelf.